donderdag 3 maart 2011

Deel 3

In mijn droom zag ik Jasper, hij stond in en lange witte gang met veel licht. Ik stak mijn hand uit maar Jasper sloeg het af. 'Blijf waar je bent Roos' zei hij, 'ze hebben je nodig.' 'Maar pas op, niet iedereen heeft het beste met je voor..' Verward werd ik wakker, ik begreep het niet meer. Ik vroeg me af of ik Jasper net had gezien, ik vroeg me af of Jasper eerder had gezien, ik vroeg me af of Jasper eigenlijk wel bestond. Hoe ik het nu begreep van meneer van Dijk, heette ik Alycia en was ik morgen jarig. Maar hoe kon het dan dat ik me niks meer herinnerde? Hoe kon het dat ik dacht dat ik Roos heet? Zijn mijn dromen dan zo levensecht? Ik keek naar het plafond, niks wat ik me herinnerde vertelde me iets van wat overeen kwam met wat van Dijk me vertelde. En wat deed ik eigenlijk in het ziekenhuis, van Dijk zou me toch naar huis brengen? Ik zat vol vragen maar ergens in me wist ik dat deze vragen niet door iemand in dit ziekenhuis beantwoord zouden worden. Een tijdje later kwam van Dijk weer binnen, ik vroeg me op dat moment af waarom van Dijk eigenlijk zo veel in het ziekenhuis kwam maar vergat het te vragen. Toen ze zo goed als wel naast mijn bed stonden begon de arts te praten; 'Alycia, we gaan wat tests doen om te kijken hoe ver je geheugen aangetast is. Je hoeft niet bang te zijn als je iets niet weet, je kunt niet meer dan je best doen.' Ik keek hem aan en begon zo langzamerhand te geloven in wat de arts en van Dijk me constant vertelde. 'Waarom ben ik hier eigenlijk?' vroeg ik opstandig. 'Weet je dat dan niet meer?' vroeg de arts verbaasd. Op een antwoord wachtte hij niet eens; 'je hebt een auto ongeluk gehad en bent daardoor in coma geraakt. Een paar dagen voor het eind van je coma leek het of je ontwaakte en riep je dingen over springen en niet dood willen, zo hebben zusters mij verteld. Een dag na deze kreten ben je werkelijk ontwaakt, vanaf daar weet je het denk ik wel.' Ik keek van Dijk verbaasd aan. 'En u dan, kende ik u dan nog niet?' Van Dijk keek me raar aan. 'Hoe bedoel je mij niet kennen? Voor het ongeluk bedoel je?' vroeg hij met een enigszins rare klank in zijn stem. 'Ik heb u gezien boven op de flat voordat Jasper sprong en daarvoor stonden we samen in de cafetaria voor de flat. We hebben gepraat..' Ik zag dat de arts van Dijk doordringend aankeek waarop van Dijk begon te praten. 'Onmogelijk' zei hij. 'Dat moet je gedroomd hebben, ik ben niet bij een flat geweest de afgelopen dagen. Volgens mij keek ik hem nogal raar aan, want de arts keek me aan en spoorde van Dijk aan om weg te gaan. Samen liepen ze de kamer uit. Van Dijk trok de deur hard achter zich dicht, op de gang hoorde ik hem te keer gaan, zo hard dat ik er een beetje bang van werd. Alleen met mijn gedachten lag ik in die lege stille kamer. Ik probeerde theorieën te bedenken waarom van Dijk tegen me loog, want tot die conclusie was ik gekomen. Ze moesten wel tegen me liegen want ik was niet gek, dat wist ik zeker. Ik kende meneer van Dijk en ik had geen auto ongeluk gehad, want met wie zat ik dan in de auto?. Ik besloot dat als ze weer kwamen dat ik vragen op ze af ging vuren tot ze het niet meer wisten, het klopte namelijk niet. Jasper bestond, ik bestond. Wij waren alle twee de dupe geworden van een griezelige samenloop van omstandigheden. We waren op de verkeerde plek, op het verkeerde moment, met de verkeerde mensen. En ik wist een ding zeker, ik zou van Dijk en de artsen nooit gaan geloven want wat zij zeiden kon niet. Juist omdat ze dit zeiden begon ik te denken dat van Dijk er iets mee te maken had, het was een complot. Waarom zou hij anders tegen me liegen? Waarom zouden ze anders proberen mijn verleden te laten vervagen? Nu ik zo alleen was met mijn gedachten wist ik wat ik moest doen, ik moest alles opschrijven wat ik me herinnerde voor ik in het ziekenhuis kwam. Zo zou ik weer tot mezelf kunnen komen. Ik drukte op de knop naast mijn bed en binnen enkele minuten stond er een zuster naast mijn bed, volgens mij was ze niet zo blij dat ze moest komen. 'Wat is er?' vroeg ze lichtelijk geïrriteerd. 'Mag ik papier en potlood?' vroeg ik opgewekt. Natuurlijk wilde ze weten waarom, hierop antwoordde ik dat ik wilde gaan tekenen om deze vervolgens in mijn kamer op te hangen. Dit antwoord stond haar denk ik wel aan, want even later kwam ze terug met een dik pak papier en een doosje kleurpotloden. Toen ik zeker wist dat ze van de gang verdwenen was begon ik te schrijven, maar naar goed en wel drie zinnen hield het op. 'Ik ben Roos, 16 jaar, woon in Breda en heb de afgelopen paar dagen in een coma gelegen. De dag daarvoor stond ik met Jasper op een flat die ik eigenlijk niet kende. Hij sprong, ik bleef over.' Dat was het, meer herinnerde ik me niet. Had ik broers of zussen? Een moeder en vader? Welke straat woonde ik? Vage herinneringen leken naar boven te komen, beelden schoten voorbij maar namen leek ik me niet te herinneren. Een beetje geschokt legde ik mijn potlood weg, zouden ze toch gelijk hebben? Was ik wie ze zeiden? Als ik was wie ze zeiden, konden zij me vast meer vertellen over wie ik was, want als ik zou beweren wie ik was, wisten zij het toch niet. En al zou ze zeker weten wie ik was, zouden ze het me toch nooit vertellen. Dus misschien moest ik me er maar bij neerleggen, want zelfs over de nieuwe 'ik' wist ik al meer dan over degene die ik ooit was.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten